
Jurisprudentie
AQ5492
Datum uitspraak2004-07-14
Datum gepubliceerd2004-07-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/5084 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-07-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/5084 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet meer ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid.
Uitspraak
02/5084 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 2 november 2000 heeft gedaagde appellant medegedeeld dat appellant met ingang van 28 augustus 2000 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij op en na deze datum niet meer ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
Bij besluit op bezwaar van 4 januari 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen voormeld besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Arnhem heeft bij uitspraak van 19 augustus 2002, reg.nr. 01/116 ZW, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 23 juni 2004, waar partijen -gedaagde met schriftelijke bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
In dit geding is aan de orde de vraag of aan appellant terecht met ingang van 28 augustus 2000 geen ziekengeld meer is toegekend, omdat hij op en na deze datum niet meer ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid als taxichauffeur.
De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord en daartoe in de aangevallen uitspraak, waarin appellant als eiser is aangeduid, het navolgende overwogen:
"De rechtbank heeft gemeten naar de maatstaf neergelegd in artikel 19, eerste lid, van de ZW, in de voorhanden zijnde medische gegevens onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden voor eisers standpunt, dat hij per 28 augustus 2000 ongeschikt was voor het verrichten van zijn arbeid. Uit de voornoemde rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat er op 28 augustus 2000 ten aanzien van de linker enkel en de rug van eiser geen duidelijke functionele stoornissen te duiden zijn. Ook in psychisch opzicht waren er geen belemmeringen aan te geven ten aanzien van het verrichten van eisers arbeid. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiser zijn standpunt dat hij niet in staat was zijn arbeid te verrichten niet met medische gegevens heeft onderbouwd."
Hetgeen appellant in hoger beroep, zonder nader medische onderbouwing, heeft aangevoerd en een herhaling is van hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd omtrent de gokverslaving, geeft de Raad geen aanleiding de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A. van Netten.